NASA’s Hubble Space Telescope heeft vier verschillende nevels onder de loep genomen die het resultaat zijn van de ontploffing van een ster die lijkt op onze zon. Deze gas- en stofwolken, planetaire nevels genaamd, zijn ontstaan in de laatste jaren van het leven van een zonachtige ster die zijn buitenste lagen toen uitstootte. Ultraviolet licht van de gestorven ster zorgt ervoor dat de wolken van gas en stof oplichten. Planetaire nevels blijven meestal zo’n 10.000 jaar bestaan, wat een relatief korte periode is in vergelijking met de levensduur van een zonachtige ster. Zo’n ster leeft net zoals onze zon ruim 10 miljard jaar lang.
Planetaire nevels hebben niets te maken met planeten, al doet hun naam dat wel vermoeden. Het worden planetaire nevels genoemd, omdat ze in kleine telescopen vroeger erg leken op planeten zoals Saturnus en Jupiter. De twee planeten hebben daarom ook hun eigen nevel. Maar de Hubble Space Telescope verwart deze nevels niet met de planeten van ons zonnestelsel. De nevel linksboven in de afbeelding hieronder is bijvoorbeeld rijk aan stikstof, iets wat bij planeten nooit zou voorkomen. Op de foto’s van de telescoop staan de rode, groene en blauwe kleuren voor stikstof, waterstof en zuurstof.
De afgelopen duizenden jaren zijn de nevels steeds groter geworden. Op de foto van de planetaire nevel NGC 5315 is te zien dat het ultraviolet licht ook doordringt in de kern van het NGC-object, waar veel waterstof en zuurstof aanwezig is. Ook de oudere nevels daaronder, IC 4593 en NGC 5307, lichten meer op in het centrum.
De vier nevels liggen niet ver van ons vandaan, ze liggen namelijk allemaal op ‘slechts’ 7000 lichtjaar van ons zonnestelsel. Hubble’s Wide Field Planetary Camera 2 nam ze in februari 2007 onder de loep. De restanten van de sterren zijn te vinden in de sterrenbeelden Carina, Circinus, Hercules en Centaures.