Gegevens die zijn verzameld met de Hubble Space Telescope hebben aangetoond dat plotselinge uitbarstingen van stervorming in kleine dwergstelsels ruim honderd keer zo lang duren als men tot nu toe veronderstelde. Deze lange duur zou invloed kunnen hebben op het denkbeeld over hoe dergelijke sterrenstelsels van tijd tot tijd veranderen en schijnt licht op de evolutie van soortgelijke objecten. De conclusie is gebaseerd op een studie naar een drietal dwergstelsels – NGC 4163, IC 4662, NGC 4068 – dat zich op zo’n acht tot veertien miljoen lichtjaar van onze planeet bevindt. Het trio maakt deel uit van observaties die in het teken staan van stervorming in achttien relatief nabijgelegen stelsels die onderling veel overeenkomsten vertonen.
Wat blijkt is dat het ontstaan van nieuwe sterren op grote schaal voorkomt en de gebieden waarin deze worden vorming plaatsvindt elkaar ‘aansteken’ met een geboortegolf. “Het is te vergelijken met stukken knalvuurwerk die achter elkaar afgaan,” aldus Kristen McQuinn van de Universiteit van Minnesota, die de leiding had over de studie. Volgens haar zou een uitbarsting van stervorming in een dwergstelsel in totaal tweehonderd tot vierhonderd miljoen jaar in beslag nemen. Dat is veel langer dan het tijdsbestek van vijf tot tien miljoen jaar dat sterrenkundigen eerder vast weten te stellen. De onderzoekster denkt te weten waarom het verschil zo groot is: “men keek eerder alleen naar individuele clusters en niet naar het gehele sterrenstelsel, waardoor de geboortegolf van sterren vele malen korter leek te duren dan in werkelijkheid het geval is.”
Aangezien dergelijke stelsels de bouwstenen vormen van hun grotere broertjes en zusjes die we vandaag de dag om ons heen zien, is het belangrijk om te begrijpen hoe lang de periode duurt waarin de meeste sterren worden gevormd. Reden genoeg voor McQuinn om met haar collega’s de komende tijd nog eens twintig soortgelijke objecten onder de loep te nemen, zodat er nog nauwkeurigere metingen gedaan kunnen worden.